Werknemer moet religieuze ketting afdoen
Tijdens je werk een zichtbare religieuze ketting dragen, mag dat? Of mag een werkgever dit verbieden op grond van veiligheidsvoorschriften en een door de werkgever gewenste professionele uitstraling? Zie hier de kernvragen die de kantonrechter in Amsterdam enkele weken geleden moest beantwoorden.
Het Gemeentelijk Vervoerbedrijf Amsterdam (GVB) en een van haar werknemers, een tramconducteur, verschilden van mening over de vraag of de werknemer een ketting met een religieus kruisje van ongeveer 5 centimeter over zijn bedrijfskleding heen mocht dragen.
Kledinginstructie werkgever
Gelijktijdig met het introduceren van nieuwe bedrijfskleding voorzien van het GVB logo, stuurt het GVB haar personeel waarin nog eens op een aantal kledingvoorschriften wordt gewezen. In deze brief staat onder meer dat:
- kledingstukken die niet tot de bedrijfskleding behoren niet zichtbaar mogen zijn
- controlerend personeel sterk wordt aangeraden om een clipdas te dragen in plaats van een gewone stropdas
- sieraden bescheiden van grootte en kleur moeten zijn
Met de nieuwe bedrijfskleding en deze instructies wil het GVB bij reizigers een herkenbare, representatieve en professionele uitstraling overbrengen. De tramconducteur in kwestie is dan ook gevraagd om zijn ketting met kruis onder zijn kleding te dragen.
Vrijheid van godsdienst
De werknemer draagt uit geloofsoverwegingen vanaf zijn zesentwintigste jaar de bewuste goudkleurige halsketting tot halverwege zijn borst. Volgens de werknemer gaat het niet om een sieraad, maar om zijn geloofsbeleving waarbij het dragen van een ketting met kruis voor hem uiterst belangrijk is.
De werknemer vindt de instructie van zijn werkgever onredelijk. Hij is immers tot en met december 2008 nooit aangesproken op het dragen van de ketting. Bovendien voelt hij zich gediscrimineerd. Het GVB staat het namelijk wel toe dat er hoofddoeken gedragen worden. Sterker nog, hoofddoeken (met GVB logo) worden door de werkgever nota bene verstrekt aan werknemers die daarom vragen.
Lastige beslissing?
Een zaak als deze ligt niet alleen gevoelig bij beide partijen, een beslissing is voor een rechter ook lastig als het gaat om schijnbaar botsende rechten. Aan de ene kant is in de wet geregeld dat elke werkgever een algemeen instructierecht heeft en dit instructierecht mag ook betrekking hebben op kledingvoorschriften. Aan de andere kant heeft elke werknemer – binnen bepaalde grenzen – het recht om voor zijn of haar geloofsovertuiging uit te komen.
Geen verboden discriminatie, maar een redelijke instructie
De kantonrechter in Amsterdam stelt allereerst vast dat het in deze zaak helemaal niet gaat om het recht van de werknemer om een ketting met een religieus kruisje te dragen. Dat recht heeft hij. Maar de werknemer heeft wel een publieke functie en het GVB mag van hem eisen dat hij onder diensttijd een uniform draagt met GVB logo.
Ook mag het GVB, zo oordeelt de kantonrechter, het zichtbaar, boven de kleding dragen van kettingen, al dan niet met kruis of ander (religieus) symbool, verbieden, zowel uit het oogpunt van professionaliteit als uit veiligheidsoverwegingen. Een hoofddoek kan niet onzichtbaar gedragen worden en bovendien speelt het veiligheidsaspect hierbij geen enkele rol.
Kledinginstructie in dit geval redelijk en acceptabel
De wet bepaalt dat iedere werknemer zich moet houden aan redelijke voorschriften die de werkgever verstrekt over de manier waarop er gewerkt moet worden. Deze algemene regel geeft de werkgever geen absoluut recht om tot in detail vast te leggen hoe een werknemer zich moet kleden en gedragen. Bij onenigheid zal een rechter per geval moeten beoordelen wie er in zijn recht staat.