Ontslag op staande voet wegens uitschelden leidinggevende
Een werknemer uit Amsterdam zag zijn dienstverband in rook opgaan nadat hij zijn leidinggevende had uitgemaakt voor ‘fucking hoer’. De rechter in Amsterdam oordeelde dat het daaropvolgende ontslag op staande voet terecht gegeven was.
De werknemer in kwestie werd op enig moment door zijn teamleidster aangesproken op het feit dat hij tijdens werktijd stond te kletsen. Even later volgde in de kantine van het bedrijf een woordenwisseling tussen de werknemer en de teamleidster waarbij de werknemer geroepen zou hebben dat hij niets met de teamleidster te maken had. Ook zou hij haar ‘fucking hoer’ hebben genoemd.
Werknemer ontkent gescholden te hebben
De werknemer wordt op staande voet ontslagen maar laat het er niet bij zitten. Hij start een kort geding procedure en ontkent dat hij de teamleidster heeft uitgescholden. Volgens de werknemer heeft er weliswaar een woordenwisseling plaatsgevonden, maar heeft hij de teamleidster niet beledigd.
Beide partijen hebben een of meer getuigen mee naar de zitting genomen om de rechter ervan te overtuigen dat de werknemer juist wel of niet gescholden heeft. Het is voor de rechter vervolgens erg lastig om precies vast te stellen wat er gezegd is en door wie.
Rechter beoordeelt of vorderingen ook kans van slagen hebben in bodemprocedure
Toch komt de rechter vrij eenvoudig tot de conclusie dat het ontslag op staande voet (in het kader van de kort geding procedure) in stand moet blijven. In een kort geding procedure geldt namelijk de algemene regel dat een rechter moet beoordelen of de vordering van de eisende partij (in dit geval de werknemer) een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen in het kader van de kort geding procedure.
Met andere woorden, de rechter moet er al redelijk van overtuigd zijn dat de eisende partij ook later in een eventuele uitgebreide procedure (in vaktaal: bodemprocedure) in het gelijk zal worden gesteld. In deze zaak stelt de regel vast dat het uitschelden van een leidinggevende op de wijze zoals door de werkgever is aangevoerd in principe een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.
De werknemer ontkent echter dat hij zijn leidinggevende op deze wijze uitgescholden heeft. Wie het gelijk aan zijn zijde heeft kan de rechter in de kort geding procedure dus niet goed vaststellen. Wel komt zij tot de logische conclusie dat niet voldoende aannemelijk geworden is dat de vorderingen van de werknemer in een bodemprocedure een behoorlijke kans van slagen hebben.
De vorderingen van de werknemer, waaronder zijn eis om loondoorbetaling, worden dan ook afgewezen.