Geregistreerd partnerschap om belasting te ontlopen?
Op 15 maart 2013 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waaruit volgt dat het aangaan van een zeer kort geregistreerd partnerschap met als enig doel panden over te dragen zonder daarover overdrachtsbelasting te betalen, geldt als wetsontduiking.
In deze zaak ging het om twee personen die gezamenlijk eigenaar waren van tien panden. Zij wilden deze panden zo verdelen dat de één alleen eigenaar zou worden van de panden één tot en met zes en de ander van de panden zeven tot en met tien. Normaal gesproken moet er echter overdrachtsbelasting betaald worden als onroerend goed van de ene aan de andere persoon overgedragen wordt. Er is echter een uitzondering op deze algemene regel die beschreven staat in artikel 3 lid 1, sub b van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer (Wet BRV).
Om gebruik te maken van deze uitzonderingsbepaling besluiten de twee personen op 23 december een geregistreerd partnerschap aan te gaan onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met uitzondering van de hiervoor vermelde panden. Met andere woorden: ieder behoudt zijn eigen vermogen, behalve het onroerend goed dat gezamenlijk eigendom wordt. Eén dag later, op 24 december laten partijen dit geregistreerd partnerschap weer ontbinden om de panden volgens de eigen wensen en uiteraard zonder belastingheffing weer te kunnen verdelen.
Belastinginspecteur legt alsnog naheffing op
De belastinginspecteur honoreert het beroep van partijen op de uitzonderingsbepaling echter niet en heeft aan beide partijen een naheffingsaanslag opgelegd waarbij alsnog overdrachtsbelasting is geheven. Over de vraag of dit terecht is, is vervolgens tot aan de Hoge Raad geprocedeerd. De Hoge Raad oordeelt in deze zaak als volgt:
“Nu vaststaat dat het aangaan van het geregistreerde partnerschap heeft plaatsgevonden met als doorslaggevend motief het ontgaan van overdrachtsbelasting door middel van toepassing van de vrijstelling, en toepassing van de vrijstelling (..) in strijd komt met doel en strekking van de hier relevante bepalingen in de Wet BRV, is sprake van wetsontduiking.
Dit brengt mee dat het geregistreerd partnerschap buiten aanmerking moet worden gelaten voor de heffing van overdrachtsbelasting over de onderhavige verkrijging van onroerende zaken, zodat de vrijstelling op de voet van artikel 3, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet BRV op die verkrijging niet van toepassing is. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.”
Fiscaal motief was enige reden voor geregistreerd partnerschap
In de wet is geen vereiste opgenomen dat partijen een langdurige liefdesrelatie dienen te hebben voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap. Als het voorkomen van het betalen van overdrachtsbelasting echter het enige motief is voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap en dit partnerschap zo kort heeft geduurd dat van “echt” partnerschap geen sprake is, dan is de vrijstellingsbepaling niet van toepassing. Volgens de Hoge Raad gaat het dan om wetsontduiking.
De vraag rijst echter waar in dit verband de grens precies getrokken moet worden. In deze zaak lag het er allemaal wel erg dik bovenop. Maar als niet direct duidelijk is dat er alleen fiscale motieven spelen en een partnerschap duurt bijvoorbeeld enkele maanden, is het nog maar zeer de vraag of ook dan geconcludeerd kan worden dat er sprake is van wetsontduiking.