Ingangsdatum WW en fictieve opzegtermijn
Bij een ontslag met wederzijds goedvinden komt u als werknemer bijna altijd in aanmerking voor een WW-uitkering. Maar het moment waarop deze uitkering ingaat is afhankelijk van de ontslagdatum en de zogenaamde fictieve opzegtermijn.
Fictieve opzegtermijn
In artikel 16 lid 3 van de WW is namelijk bepaald dat de werknemer geacht wordt recht te hebben op doorbetaling van zijn loon gedurende de tussen partijen geldende opzegtermijn. Deze fictie geldt dus ook als partijen met wederzijds goedvinden uit elkaar gaan en er in werkelijkheid dus geen sprake is van een opzegging van het dienstverband.
Een voorbeeld.
De werkgever van de heer Schuurmans wil het dienstverband met wederzijds goedvinden beëindigen per 30 juni 2011. Omdat hem een redelijke ontslagvergoeding wordt aangeboden gaat de heer Schuurmans op 20 juni 2011 akkoord met dit voorstel.
In de arbeidsovereenkomst staat echter dat voor de werkgever een opzegtermijn geldt van twee maanden, voor de werknemer is deze opzegtermijn een (1) maand. Partijen hebben onderling echter afgesproken om het dienstverband per 30 juni 2011 met wederzijds goedvinden te laten eindigen.
Als de heer Schuurmans zich bij het UWV meldt en een WW-uitkering aanvraagt, zal hij te horen krijgen dat zijn WW-uitkering, mits hij voldoet aan de overige randvoorwaarden, pas zal ingaan per 1 september 2011. Het UWV hanteert op basis van artikel 16 lid 3 WW namelijk de fictie dat de heer Schuurmans recht heeft op doorbetaling van zijn loon gedurende de periode 20 juni 2011 (de datum waarop overeenstemming bereikt is) tot eind augustus 2011.
Er wordt door het UWV als het ware aangenomen dat de werkgever van de heer Schuurmans op 20 juni 2011 het dienstverband zou hebben opgezegd met inachtneming van de geldende opzegtermijn van twee maanden.
Pro forma ontbinding kan fictieve opzegtermijn met een maand bekorten
De fictieve opzegtermijn gaat bij een ontslag met wederzijds goedvinden dus in vanaf het moment dat de beëindiging (schriftelijk) is overeengekomen. In de praktijk betekent dit vrijwel altijd het moment waarop de beëindigingsovereenkomst ondertekend is.
Volgens hetzelfde artikel 16 lid 3 WW kan de fictieve opzegtermijn met een (1) maand worden bekort als er sprake is van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. Hierbij geldt wel de regel dat er minimaal een fictieve opzegtermijn van een (1) maand moet resteren.
In het voorbeeld dat ik hierboven schetste zou het dus kunnen lonen om de kantonrechter in het kader van een zogenaamde pro forma procedure te vragen het arbeidscontract te ontbinden. Zoals de naam van deze procedure al doet vermoeden wordt de kantonrechter in een snelle, schriftelijke en uiterst beknopte procedure in feite gevraagd de tussen partijen overeengekomen ontslagdatum en ontslagvergoeding te bekrachtigen.
Als de heer Schuurmans en zijn werkgever overeengekomen waren dat zij de kantonrechter zouden verzoeken om het arbeidscontract te ontbinden per 30 juni 2011 en de rechter deze beschikking nog in de maand juni zou afgeven, had de heer Schuurmans al met ingang van 1 augustus 2011 voor een WW-uitkering in aanmerking kunnen komen.
Ontslag door ontbinding of door beëindigingsovereenkomst?
Dat de fictieve opzegtermijn in de praktijk nog wel eens tot verwarring kan leiden laat een recente uitspraak van het gerechtshof in Amsterdam zien. Het ging hier om twee medewerkers die geconfronteerd werden met een ontslagaanvraag van hun werkgever wegens een bedrijfseconomische reden.
De ontslagaanvragen waren op 24 april door de werkgever bij de kantonrechter ingediend met het verzoek om de arbeidsovereenkomsten te ontbinden per 1 juli. In de tussenliggende periode is er tussen partijen onderhandeld en overeenstemming bereikt om de dienstverbanden met wederzijds goedvinden te beëindigen per 1 juli. Werkgever en werknemer lieten de kantonrechter dit op 6 juni schriftelijk weten. De kantonrechter gaf pas op 21 juli een beschikking af waarin de ontbinding van de arbeidsovereenkomsten werd uitgesproken per 22 juli.
De werknemer vragen bij het UWV een WW-uitkering aan, maar krijgen hier te horen dat deze WW-uitkering pas ingaat per 1 september. Het UWV gaat namelijk uit van de datum waarop de beschikking door de kantonrechter is afgegeven en dat is 21 juli. Op basis van de tussen partijen geldende opzegtermijn van een (1) maand resulteert dat in een WW-ingangsdatum per 1 september, aldus het UWV.
Werknemers spreken ten onrechte werkgever aan op loon
Daarop proberen de werknemers de werkgever zover te krijgen dat hij het loon over de maand juli betaalt. Uiteindelijk moet het gerechtshof in Amsterdam hier een eindoordeel over vellen. Dan blijkt dat de werknemers aan het kortste eind trekken. Volgens de rechter bestond er tussen partijen immers overeenstemming over de beëindiging van de dienstverbanden per 1 juli. De beschikking van de kantonrechter is van geen waarde, want een kantonrechter kan geen arbeidsovereenkomst ontbinden die niet bestaat.
De rechter merkt nog fijntjes op dat de werknemers in feite met ingang van 1 augustus in aanmerking voor een WW-uitkering zouden komen als zij tegen de beslissing van het UWV bezwaar hadden ingesteld…
Heeft u vragen over sociaal zekerheidsrecht? Bernard de Leest is specialist op het gebied van de sociale zekerheid en als advocaat verbonden aan Zumpolle Advocaten. Uw reactie is welkom op deleest@zumpolleadvocaten.nl