Is de inhoud van een omgangsregeling bepalend voor het recht op kinderbijslag?
Frederik is gehuwd geweest met Anna. Zij hebben drie kinderen gekregen: Peter, Nico en Dora. Op 19 oktober 2000 is de echtscheiding uitgesproken. Er is een omgangsregeling afgesproken waarbij de kinderen op maandag, dinsdag, en op de overige schooldagen tussen de middag bij Frederik zijn en de overige dagen bij Anna. Anna krijgt de kinderbijslag.
Anna is in augustus 2004 verhuisd naar het oosten van Nederland en sindsdien verblijven de kinderen – in strijd met de omgangsregeling – bij Frederik. Frederik heeft de SVB verzocht aan hem met ingang van het vierde kwartaal van 2004 kinderbijslag toe te kennen.
Op 10 september 2004 vraagt Frederik de rechtbank opnieuw dat de kinderen bij hem mogen verblijven en niet bij Anna. De kinderen willen bij Frederik blijven wonen en niet mee verhuizen met Anna en haar nieuwe vriend. De rechtbank wijst het verzoek toe. De SVB kent Frederik kinderbijslag voor zijn drie kinderen toegekend met ingang van het vierde kwartaal van 2004.
De SVB komt op dit besluit terug en vordert de betaalde kinderbijslag terug omdat de kinderen tot 5 januari 2005 rechtmatig tot het huishouden van de moeder behoorden. De SVB verwijst daarvoor naar de omgangsregeling.
De rechter is van mening dat de feitelijke situatie bepalend is (dus ondanks de omgangsregeling), tenzij sprake is van een situatie die een tijdelijk karakter heeft. De feitelijke situatie was dat de kinderen op de peildatum – 1 januari 2005 – bij Frederik woonden en dat zij bij hem wilden blijven wonen. Er is geen sprake van een verblijf met een tijdelijk karakter. Frederik heeft dus met ingang van 1 januari 2005 recht op kinderbijslag voor zijn kinderen.