Hoge boete vanwege ontbreken tewerkstellingsvergunning
Hans van Veen heeft een schildersbedrijf met 5 man personeel, allen van Nederlandse nationaliteit. Omdat Hans deze week een grote opdracht af moet hebben en er uitgerekend juist deze week 2 werknemers ziek zijn, vraagt hij aan een Russische vriend (Igor) die goed kan schilderen, of hij hem kan helpen. Igor is daartoe bereid en gaat aan het werk.
De Arbeidsinspectie die op de werklocatie een onverwachte controle uitvoert constateert dat de Igor niet in Nederland mag werken omdat Hans als werkgever geen tewerkstellingsvergunning voor Igor heeft aangevraagd.
Hans ontvangt van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een zogenaamd voornemen waarin staat vermeld dat de minister van plan is om Hans een boete op te leggen van 8.000 euro omdat Hans als werkgever iemand heeft laten werken zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. Bij dit voornemen ontvangt Hans een kopie van het boeterapport waarin staat vermeld dat hij als werkgever art. 2 lid 1 Wet Arbeid Vreemdelingen heeft overtreden (het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning).
Hans maakt van de gelegenheid gebruik om een zienswijze tegen dit voornemen in te dienen waarbij hij aangeeft dat hij in overmacht verkeerde omdat hij het schilderproject anders niet op tijd zou kunnen opleveren aan de klant. De minister accepteert dit argument niet en legt alsnog de boete van 8.000 euro op. Als Hans onder de boete uit wil komen, zal hij bezwaar en later mogelijk ook beroep tegen deze beslissing in moeten stellen.